De (anti)climax van Advent

“In deze hoop zijn we gered. Als we echter nu al zouden zien waarop we hopen, zou het geen hoop meer zijn. Wie hoopt er nog op wat hij al kan zien? Maar als wij hopen op wat we nog niet zien, blijven we in afwachting daarvan volharden.” - Romeinen 8:24-25 (NBV21)

De afgelopen weken stonden in het teken van verwachting. Tijdens de Adventsperiode mochten we ons voorbereiden op en toeleven naar de adventus, de komst van de Heere Jezus. Morgen in het bijzonder staan we stil bij Zijn geboorte, hoe Hij Zijn goddelijke positie tijdelijk omruilde voor die van een menselijk bestaan. Jezus’ geboorte is hetgeen we naartoe hebben geleefd, de climax van het Kerstverhaal en het einde van de Adventsperiode. Toch?

Nee. Advent houdt hier niet mee op. Het gaat veel verder dan de jaarlijkse vier zondagen, de kaarsen die worden aangestoken en het enorme scala aan Adventskalenders dat wordt aangeboden. Ja, Advent is een periode van het wachten op en het verwachten van Jezus’ komst. Zijn komst als onschuldig kwetsbaar en klein kind in het verre Bethlehem, zo’n 2000 jaar geleden. Maar daarnaast mag Advent in het teken staan van het verwachten van Jezus’ wederkomst. Niet kwetsbaar en klein, maar goddelijk en groots. In Romeinen 8 beschrijft Paulus de hoop waarin wij zijn gered, verwijzend naar de “afwachting van de openbaring dat we kinderen van God zijn: de verlossing van ons sterfelijk bestaan” uit vers 23. Deze hoop is echter nog niet zichtbaar, want hoop is niet gebaseerd op de dingen die we kunnen zien. Als wij nu al volledig zouden leven in de toekomstige glorie die God ons belooft, zou onze hoop vervagen en verdwijnen.

Het Griekse woord voor “hoop” dat in deze passage gebruikt wordt, is ελπις (elpis). De betekenis van het zelfstandig naamwoord is door de jaren heen gekleurd door de connotaties die wij hier vandaag de dag mee hebben. Het Nieuw Testamentische gebruik van het woord “hoop” laat zien dat het niet slechts iets is wat je wenst, waar nog onzekerheid vanuit gaat. Er gaat juist zekerheid van uit, ondanks het feit dat het nog niet gerealiseerd is. Een paar hoofdstukken eerder schreef Paulus dat we dankzij Jezus “toegang hebben gekregen tot Gods genade, die ons fundament is, en mogen we ons laten voorstaan op de hoop om in Zijn luister te delen” (Romeinen 5:2, NBV21). De toegang tot Gods genade is er, door Jezus Christus. Dat staat als een paal boven water. Wij mogen ons er zelfs op laten voorstaan, erin roemen (HSV). Wij mogen leven in hoop en getuigen van de hoop die in ons leeft!

Nu de Adventsperiode ten einde loopt, breekt er voor jou misschien een periode aan waarin de hoop waarmee je naar Kerst toeleefde langzamerhand vermindert. Het was een fijne vierweekse periode ter afwisseling van je dagelijkse zorgen, maar met de dagelijkse berichten uit het achtuurjournaal lijkt de hoop soms te vervaren. Toch houdt Advent nu niet op. In Romeinen 15 zegt Paulus: “Alles wat vroeger is geschreven, is geschreven om ons te onderwijzen, opdat wij door te volharden en door troost te putten uit de Schriften zouden blijven hopen” (vers 4). Wij leven tussen de eerste en tweede komst van Jezus en mogen in afwachting daarvan volharden. Blijven hopen op de dingen die we niet kunnen zien. Onze zekerheid halen uit het fundament van Gods genade. Ons dagelijks laten troosten door de beloften uit Gods woord. Op deze manier mogen wij in hoopvolle zekerheid leven op Jezus’ adventus, Zijn wederkomst.

"Het geloof legt de grondslag voor alles waarop we hopen, het overtuigt ons van de waarheid van wat we niet zien"- Hebreeën 11:1.

Geschreven door: Laura Polman (Voorzitter der O.C.S.G.)

Namens het O.C.S.G.-bestuur wil ik u hoopvolle & gezegende feestdagen toewensen!