Koning David

Gisteren was ik aanwezig bij de eerste van een reeks lezingen over de Nederlandse identiteit, georganiseerd door het HDC van de VU in Amsterdam en het Nederlands Dagblad. De spreker was dr. J. van Eijnatten. Het thema: God, Nederland en Oranje.

Bestaat er nog zoiets als een nationale identiteit of is er na Van Eijnattens ontmaskering van de mythe God, Nederland en Oranje niets wat Nederlanders bindt?

Het failliet van de nationale identiteit
door Joris van Eijnatten

Er schijnt een commissie van historici te bestaan - 'historici van naam', zo wordt ons verzekerd - die zich gebogen heeft over de ontwikkeling van een historische 'canon van Nederland'. Die bevat alles wat een Nederlander over de eigen geschiedenis zou moeten weten. In de burelen van het Nederlands Dagblad en de Vrije Universiteit moet de arbeid van deze historici irritatie hebben opgeroepen. Blijkbaar is het christendom in de nieuwe nationale canon er bekaaid af gekomen.

De vraag die de organisatoren van de reeks lezingen zich stellen, namelijk 'wie zijn wij eigenlijk?', lijkt mij zonder meer legitiem en interessant. Dat geldt ook voor de vraag naar een Nederlandse identiteit, aangezien met 'wij' de Nederlanders worden bedoeld. Daarmee houdt mijn instemming met de ratio achter deze lezingen op.

Als historicus voel ik mij allerminst aangesproken door de stelling dat er een 'gegroeide behoefte aan een nationale identiteit' bestaat. Die behoefte lijkt mij achterhaald, en laat zich hoogstens begrijpen als een wat behoudende en door angst of onbegrip ingegeven reactie op de snel veranderende wereld van de vroege 21e eeuw.

Nationalisme
Nu valt het niet mee om het kennelijk in de Nederlandse cultuur ingesleten nationalisme los te laten. Als er iets is dat anno 2006 nog als 'typisch Nederlands' kan gelden, dan is het een misplaatst want provinciaal en in onbruik geraakt gevoel van nationale eigenheid. En nergens leeft dat gevoel sterker dan onder autochtone Nederlandse christenen van protestantsen huize. Dat is jammer, want daarmee wordt al bij voorbaat ingezet op een discussie die gedoemd is te falen.

Waar komt dat hardnekkige nationalisme toch vandaan? Laten we de bekendste nationalistische leus, 'God, Nederland en Oranje', in zijn historische context plaatsen. Deze in de eerste helft van de 19e eeuw ontstane leus was bedoeld om aan te tonen dat er een onverbrekelijke band zou bestaan tussen protestantisme en Nederland. Over de vraag naar de rol van het christendom in de nationale identiteit bestond geen enkele twijfel. Om Isaac da Costa te citeren: 'Oranje en Nederland zijn één: een drievoudig snoer wordt niet ligt verbroken, en Gods Woord is de band die Oranje en Nederland onverbrekelijk verbindt.'

Het is veelzeggend dat de wapenkreet 'God, Nederland en Oranje' in de loop van de twee decennia vóór 1848 werd uitgevonden. In de grondwet van 1848 werd de vrijheid van godsdienst, vereniging en vergadering vastgelegd. Protestants Nederland zag in de jaren 1830 en 1840 de bui al hangen: eens zou de rooms-katholieke bisschoppelijke organisatie worden hersteld. Toen die organisatie er in 1853 ook daadwerkelijk kwam, barstte de zogenaamde Aprilstorm los. Conservatieve lieden uit vooral hervormde kring klaagden steen en been over de openlijke terugkeer van paapse machthebbers, en grepen lamenterend terug op de idee van een protestantse natie.

Met andere woorden: juist op het moment dat aan de culturele dominantie van het protestantisme werd getornd, werd een van de meest pakkende nationalistische motto's van West-Europa bedacht.

Kenmerkend voor de 19e-eeuwse omgang met de geschiedenis is het schaamteloos teruggeprojecteren van het devies 'God, Nederland en Oranje' op het verleden. Orangistische pleitbezorgers van de protestantse natie deden het voorkomen alsof er altijd al een Nederlandse volksgeest had bestaan, en alsof die volksgeest in zijn diepste wezen altijd al oranjegezind, monarchaal en protestants zou zijn geweest. Nu deden deze voorstanders van een 'door het geloof geheiligd Vaderland' (om Groen van Prinsterer te citeren) niets wat andere 19e-eeuwse nationalisten elders in Europa niet deden. Elke willekeurige groep of stroming verbeeldde zich destijds wel een eigen nationaal verleden. Dat betekent niet dat het verleden zelf tot zo'n nationalistische constructie werkelijk aanleiding geeft. Sterker nog: vóór 1800 zou geen hervormde voorman onze drieslag hebben begrepen.

Verandering
Wij kunnen de ideologische erfenis van de negentiende eeuw maar moeilijk loslaten. Slechts een zeer kleine minderheid zal zich nog aangetrokken voelen tot de drieslag 'God, Nederland en Oranje', maar de achterliggende nationalistische vooronderstellingen blijken bijzonder taai. Geen van de drie leden van de trits doet in de regio die wij 'Nederland' noemen nog echt ter zake.

Of positiever geformuleerd: elk van de drie leden is aan verandering onderhevig. Het protestantse christendom ('God') ondergaat op zijn minst een ingrijpende transformatie. Nederland bestaat deels bij de gratie van Europa, terwijl steeds meer Nederlanders zich ook (en soms vooral) wereldburgers voelen. De troon van de Oranje's wordt door blootstelling aan de media langzaam afgebroken, en binnen Europa zal er tezijnertijd toch geen plaats meer zijn voor een erfelijk staatshoofd.

De 'Nederlandse identeit' verandert in rap tempo, en het nationale aandeel in de identiteit van Nederlanders vervaagt. De roep om vernieuwing van wat de nationale identiteit geacht wordt te zijn is dan ook achterhaald. Nederlanders kennen meerdere identiteiten. Die ontlenen zij onder meer aan hun staats- of Europees burgerschap, aan de al dan niet religieuze subculturen waartoe zij zich rekenen, en aan hun individuele karaktertrekken, behoeften en voorkeuren.

Juist dit meervoudige karakter van identiteit biedt kansen voor identiteitsbewuste christenen. Trek je vooral niets aan van geleerde historici die nationale canons willen voorschrijven. Stel liever je eigen canon vast, in het besef dat elke claim op het verleden relatief is en dat historische canons per definitie veranderlijk zijn.

Wat vind je er zelf nou van?